HOMILIE VAN PAUS FRANCISCUS IN LAMPEDUSA OP 8 JULI 2013

 

 

http://www.vatican.va/holy_father/francesco/homilies/2013/documents/papa-francesco_20130708_omelia-lampedusa_ge.html

 

http://www.vatican.va/holy_father/francesco/homilies/2013/documents/papa-francesco_20130708_omelia-lampedusa_fr.html

 

(met video)

 

 

“Migranten omgekomen op zee, in boten die in plaats van een weg van hoop een weg waren naar de dood”.  Zo titelden de kranten.  Enkele weken geleden hoorde ik dit nieuws, een nieuws dat zich zoveel keren herhaalt.   En als die gedachte telkens weer bij mij opkwam was dat als een pijnlijk zwaard recht in het hart.   En dan heb ik aangevoeld dat ik vandaag naar hier moest komen om te bidden, om een gebaar van nabijheid te stellen, maar ook om de gewetens wakker te schudden, opdat zoiets nooit meer zou gebeuren.   Alsjeblief, dat dit nooit meer mag gebeuren ! 

 

Maar eerst en vooral zou ik een woord van oprechte dank en aanmoediging willen richten aan U, bewoners van Lampedusa en Lonasa, aan uw verenigingen, aan de vrijwilligers en aan de veiligheidsdiensten, aan jullie die zoveel aandacht hebt gegeven en nog geeft aan deze mensen die op zoek zijn naar een beter leven.   Gij zijt een kleine gemeenschap, maar wat een voorbeeld van solidariteit geven jullie ! Bedankt.  Bedankt ook, aartsbisschop Montenegro voor uw hulp, uw werk en uw pastorale nabijheid.  Ik groet ook hartelijk de burgemeester, mevrouw Giusi Nicolini.   Dank voor alles wat ze heeft gedaan en nog  doet.   Ik richt me ook in gedachten naar de dierbare geïmmigreerde moslims die deze avond de Ramadan beginnen, met mijn beste wensen dat hun vasten veel geestelijke vruchten mag opleveren.  De Kerk is u nabij in de zoektocht naar een waardiger leven voor u en uw gezinnen.  Aan U allen : oshia !

 

Deze morgen wil ik u, in het licht van Gods woord dat we hebben gehoord, woorden toespreken die voor alles provocerend zijn voor het geweten, die dwingen tot nadenken en om zeer concreet bepaalde houdingen te veranderen.

 

“Adam, waar zijt gij ?”.  Dat is de eerste vraag die God aan de mens stelt na de zonde.   “Waar zijt gij, Adam ?”.   En Adam is een gedesoriënteerde mens die zijn plaats in de schepping heeft verloren omdat hij denkt machtig te zullen worden, alles te kunnen domineren, God te zijn.  En dus breekt de harmonie, de mens vergist zich en dat herhaalt zich ook in de relaties met de andere die geen broer meer is om lief te hebben, maar wel iemand die een lastpost is in mijn leven, voor mijn eigen welzijn.  En God stelt een tweede vraag : “Kaïn, waar is uw broeder ?”  De droom machtig te zijn, zoals God te zijn, of zelfs God zelf te zijn, veroorzaakt een ketting van dood en vernieling, en leidt ertoe het bloed van de broer te vergieten.

 

Deze twee vragen van God weerklinken ook vandaag, in al hun kracht !  Velen onder ons, ik zelf inbegrepen, zijn gedesoriënteerd, we hebben geen aandacht meer voor de wereld waarin we leven, we verzorgen en bewaken niet wat God heeft geschapen voor allen, en we zijn niet meer in staat om elkaar te behoeden.  En als deze desoriëntatie wereldproporties aanneemt, dan komt men tot tragedies zoals deze die we hebben meegemaakt.

 

“Waar is uw broeder ?”   Wie is er verantwoordelijk voor dit bloedvergieten ?   In de Spaanse letterkunde bestaat er een toneelstuk van Lope de Vega dat vertelt hoe de inwoners van de stad Fuene Obejuna de gouverneur gedood hebben omdat het een tiran was, en ze hebben het op zulkdanige manier gedaan dat niemand weet wie hem geëxecuteerd heeft.   Allemaal en niemand !  Vandaag rijst dergelijke vraag ook met kracht op : wie is er verantwoordelijk voor het bloed van zijn broeders en zusters ?  Niemand ! Wij antwoorden op dezelfde manier : ik ben het niet, ik ben niet van hier, het zijn anderen, maar zeker ik niet.   Maar God vraagt aan iedereen van ons : “Waar is het bloed van uw broer dat tot mij roept ?”

 

Vandaag voelt niemand ter wereld zich verantwoordelijk ; wij hebben de zin voor broederlijke verantwoordelijkheid verloren ; we zijn vervallen tot de hypocriete houding van de priester en de leviet waarover Jezus sprak in de parabel van de goede Samaritaan. Wij zien de broeder half dood aan de rand van de weg liggen, misschien denken we wel ‘ocharme de sukkelaar’ en vervolgen onze weg, want het is onze zaak niet.  En op die manier sussen we ons geweten, we voelen ons in orde met de regel.  De cultuur van de welvaart, die ons ertoe brengt om aan onszelf te denken, maakt ons ongevoelig voor de kreet van de anderen, doet ons leven in zeepbellen die wel mooi zijn, maar niets betekenen : ze zijn de illusie van het futiele, van het tijdelijke, een illusie die ons onverschillig maakt voor anderen, en die zelfs een globalisering van de onverschilligheid veroorzaakt.   Wij zijn gewend aan het lijden van de andere, het gaat ons niet aan, het interesseert ons niet, het is onze zaak niet !

 

En zo komt de figuur weer naar voren van de Naamloze van Manzoni.   De globalisering van de onverschilligheid maakt ons allemaal naamloos, verantwoordelijk zonder naam en zonder gezicht.

 

“Adam, waar zijt gij ?”.  “Waar is uw broeder ?”  Het zijn de twee vragen die God stelt in het begin van de geschiedenis der mensheid en die hij ook richt aan alle mensen van onze tijd, ook aan ons.  Maar ik zou willen dat we ons een derde vraag stellen : “Wie van ons heeft er geweend om het gebeuren en voor alle gebeurtenissen zoals hier ?”  Wie heeft er geweend voor die mensen in de boten ?   Voor de dood van zijn broeders en zusters ?   We zijn een samenleving geworden die de ervaring van het wenen, het medelijden vergeten is : de globalisering van de onverschilligheid heeft onze bekwaamheid tot wenen afgenomen.  In het evangelie hebben we de kreet gehoord, het wenen, de langgerekte klacht : “Rachel beweent haar kinderen, want ze zijn niet meer …” Herodes heeft dood en vernieling gezaaid om zijn eigen welbevinden, zijn eigen zeepbel, te verdedigen.   En die geschiedenis herhaalt zich.

 

Laat ons de Heer vragen om van ons het Herodiaanse weg te nemen dat in ons hart gebleven is.   Laat ons de Heer de genade vragen om te wenen over onze onverschilligheid, om te wenen over de wreedheid die er is in de wereld, in ons zelf, en ook in hen die in de anonimiteit socio-economische beslissingen nemen die de weg openen naar drama’s zoals dit.  “Wie heeft er geweend ?”  Wie heeft er vandaag geweend in de wereld ?

 

Heer, in deze liturgie, die een boeteliturgie is, vragen wij vergiffenis voor de onverschilligheid tegenover vele van onze broeders en zusters.   Vader, we vragen U om vergeving voor hem die zich heeft gesetteld en opgesloten in zijn eigen welzijn dat een anesthesie op het hart uitvoert.  Wij vragen vergiffenis voor hen die door hun beslissingen op wereldniveau situaties hebben geschapen die tot dergelijke drama’s leidt.  Vergeef ons, Heer !

 

Heer, open ons dat wij ook vandaag uw vragen horen : “Adam, waar zijt gij ?” “Waar het bloed van uw broeder” ?

 

                                                                                                                                                                                    (vert.: Frans Van Looveren)