![]() |
![]() |
Groei van een gebouw |
![]() |
||
uit: De Dekanale Sint-Pieterskerk van Turnhout, 2e herziene uitgave, Turnhout, 1992 door E. Van Autenboer p.6-11 | |||
Enkele jaren geleden bleek de toren dringend aan herstelling en aanpassing toe. De stad, als eigenares, besteedde het werk aan op 2 februari 1978 en wees op 13 maart d.a.v. het werk toe aan de Alg. Bouwondernemingen E.G. Verstraete en Vanhecke uit Wilrijk. Op 1 februari 1979 werd een aanvang gemaakt met de uitvoering van de plannen die opgemaakt werden door architekt J.L: Stynen (1907-1991). Bij deze restauratie werden de oude galmgaten in profiel gebracht zodat ze een beeld van de oorspronkelijke hoogte geven. De bovenverdieping bezit aan elke zijde twee lange spitsbogige galmgaten. De achthoekige torennaald, bedekt met schalies, is met het gebouw verbonden door vier hellende vlakken met dakvensters. De Sint-Pieterskerk, geöriënteerd naar het oosten, zoals de meeste bedehuizen, vertoont geen eenheid van stijl: de kerk is inderdaad meer dan eens vergroot en voor deze verbouwing werd dan de stijl van de tijd gebruikt. In 1398 stichtte hertogin Maria van Gelder een kapittel van 12 - later werden het er 13 - kanunniken, een gebeurtenis van belang én voor de uitbreiding én voor de verfraaiing van de kerk. Onder deken mag. G. Hebscap (1466-1485) werd het gebouw vergroot: een nieuw koor met omgang waarop een krans van vijf kapellen en een dwarsbeuk met hoge gothische ramen. In de top van de gevelvelden van deze beuk staan beelden: de H. Paulus aan de noordkant en de H. Petrus aan de zuidkant. Op 18 december 1479 had de Turnhoutse magistraat toelating gekregen tot het heffen van een belasting die moest dienen totten wedde ende reparatien vander kerken aldaer die sy wydere ende breeder maken wilden. Het was een belasting op den tap! Nadat de antwerpse metselaar Hendrik van de Sande de stevigheid van de bouw had onder-zocht, werd in 1634 door timmerman Geerits Lieffmans uit Oosterhout een nieuw torentje boven het kruiswerk geplaatst. Dit sierlijk werk staat als het ware in tegenstelling tot het sobere kerkgebouw. De twee doorzichtige verdiepingen worden bekroond door een peervormige spits. In dit torentje hangt het misklokje dat ook Angelus- of kapittelklokje genoemd werd. Het uitzicht van de kerk onderging grondige wijzigingen in de 18de eeuw. Het gebouw was té klein geworden, ontbeerde licht en steunde op bouwvallige muren die een versleten dak schraagden. Om verder verval te voorkomen besloten de kerkmeesters niet alleen het gebouw te laten herstellen, maar van de gelegenheid gebruik te maken om het te vergroten. Hiervoor werd beroep gedaan op de bekende antwerpse architekt en beeldhouwer J.P. van Baurscheit de jonge (1). Dank zij een recente studie van ere-conservator Fr. Baudouin (2) is het mogelijk deze fase uit het verleden van de kerk nauwkeurig te volgen. In het begin van 1739 legde J.P. van Baurscheit een drietal ontwerptekeningen voor. Na bestudering ervan werd door de kerkmeesters op 10 juni geopteerd voor model A. Dit was het sein voor de architekt om dit plan uit te werken. Samen met een kostenraming kon hij het einde november van het zelfde jaar binnenleveren. Welke waren de bizonderste werken die voorzien werden niet alleen voor de restauratie, maar voor het herbouwen van de kerk zoals de bouwmeester zelf het formuleerde. Een vergelijking met de kerk voorgesteld op de bekende gravure (± 1667) van Lucas Vorsterman de jonge (1624-1667) en het huidige gebouw maakt ons duidelijk hoe ingrijpend de werken zijn geweest. De middenbeuk van aan de toren tot aan de kruisbeuk werd verhoogd en voorzien van een nieuw dak met goten. Er kwamen nieuwe zijbeuken met een gewelf van een halve steen en vier ramen in de wand. De twee kleine kruisbeuken die aan de westzijde van het eigenlijke trans-sept waren aangebouwd, werden afgebroken: zij werden herbouwd op gelijke hoogte van de nieuwe zijbeuken en met een stenen gewelf, eveneens van een halve steen. Voor deze nieuwe westelijke beuken werden in 1759 twee blauwe stenen poorten aangekocht. De uitvoering van het plan van J.P. van Baurscheit geschiedde in 1740. In okober sloot hij toen zijn rekeningen af. Trouwens in dit jaar werd het bezetten en witten van de kerk toegewezen aan Arnoldus Aerts, meester lambriseerder.
Sinds de 18de eeuw bleef het uiterlijke van het kerkgebouw onveranderd, maar niet de omgeving. De doden werden vroeger begraven ofwel in de kerk ofwel op het kerkhof rond de kerk. De laatsten die er hun rustplaats vonden, waren de Patriotten en de Oostenrijkers die op 27 oktober 1789 sneuvelden in de straten van Turnhout met de Brabantse omwenteling. In 1889 werd door de zorgen van het stadsbestuur een gedenksteen geplaatst aan de zuidkant, dicht bij de toren, om de herinnering aan dit wapenfeit levendig te houden. Als herinnering aan de feestelijkheden van de 200ste verjaring van de Slag van Turnhout werd het jaar daarna, op 27 oktober 1990, overgegaan tot de onthulling van een beeld dat de Turnhoutse Patriot voorstelt (beeldhouwer: Leo van Herwegen). Het bevindt zich op de hoek tegenover de gedenksteen van 1889.
Links naast het grote raam van de zuidelijke dwarsbeuk kan de ingewijde de tijd lezen van een zonnewijzer die zich daar reeds van in de 16de eeuw bevindt. De tweetalige tekst is een vrome wenk voor alle mensen en luidt: Sol non occidat super iracundiam vestram. Ephes. IV. 26, waarvan als vertaling in het Nederlands werd gegeven: De sonne die magh niet ondergaen over uwen thoren. Mensen, denkt eraan: verzoent u met God en laat uw toorn of gramschap varen. Door een subtiele woordspeling - toren en toorn - wil men de toeschouwer op het goede pad brengen of houden. Gebouwen blijven de eeuwen niet ongeschonden trotseren. Zij moeten op tijd en stond opgeknapt worden om de schade aangericht door erosie en de moderne luchtbezoedeling te verhelpen. De Sint-Pieterskerk ontsnapte niet aan deze kwalen. Al was het afgesproken werk, de kerkfabriek als eigenares van het kerkgebouw en het stadsbestuur als bezitter van toren en beiaard besloten gelijkertijd over te gaan tot herstel van hun eigendom. Voor beide dossiers werd dezelfde architekt aangesproken, de reeds genoemde specialist ter zake, J.L. Stynen. Op aanraden van het provinciebestuur vertrouwde de kerkfabriek de opdracht toe aan de stedelijke overheid. Dit geschiedde op 1978 wanneer het definitieve plan van restauratie werd goedgekeurd. Het duurde tot 1986 vooraleer alle administratieve wegen waren gevolgd om de werken te kunnen toewijzen aan de aannemers Verstraete en Vanhecke (Wilrijk) die reeds eerder de toren hadden gerestaureerd. De werken, zowel binnen als buiten de kerk, duurden in het geheel drie jaar en zes maanden. Het in veiligheid brengen van de kunstwerken - voor zover dit mogelijk was - begon op 21 februari en eindigde op 19 mei 1987: ze werden op verschillende plaatsen opgeborgen. De parochiale diensten werden gehouden in de kerk van de Verrezen Kristus (klooster H. Graf) van 23 april 1987 tot en met 19 oktober 1990. De kerk werd grondig nagekeken: stenen werden gezuiverd of vervangen en de muren gevoegd. De zestig glasramen werden uitgenomen, gekuist, hersteld en vele terug in lood gevat. De gelegenheid werd te baat genomen om de elektrische installatie te vernieuwen en beveiligheidswerken uit te voeren. Ook de klankinstallatie werd gans vernieuwd. En de kunstwerken? Beelden en schilderijen werden grondig gereinigd en zo nodig hersteld. Het orgel werd gedemonteerd in afwachting van een vernieuwd instrument. Het doksaal werd teruggebracht tot de afmetingen van het begin van deze eeuw. Het interieur kreeg als het ware het uitzicht van de tijd van J.P. van Baurscheit terug. Inderdaad, in het begin van deze eeuw was de bepleistering weggenomen om plaats te ruimen voor de baksteen, maar hij paste niet bij het 18de-eeuws interieur. De witte kleur zorgt niet alleen voor licht en rust, maar verhoogt de gewijde stemming die in het huis Gods moet heersen. Zich aanpassend aan de tijdsomstandigheden zorgde de kerkfabriek voor een weekkapel. Daar een doopkapel niet meer beantwoordde aan de liturgische vernieuwing, werd zij omgeschakeld tot een door glas afgesloten ruimte, waar plaats voorzien is voor een vijftigtal gelovigen. Eén van de 'tegenvallers' bij de restauratie was de onverwachte noodzakelijke vernieuwing van het vieringstorentje. Het moest afgebroken worden, maar kon in dezelfde vorm op 26 januari 1989 teruggeplaatst worden. In de bol onder het torenkruis werd een loden koker geplaatst. Volgens de traditie bevat die een oorkonde, die drie dagen tevoren was ondertekend door de leden van het schepenkollege, de kerkmeesters, de architekt en de aannemer. Bovendien (1) Jan-Pieter van Baurscheit II (1699-1768), zoon van beeldhouwer Jan-Pieter I (1669-1728), legde zich na de dood van zijn vader vooral toe op de architektuur. Deze Antwerpse kunstenaar was (Ie meest vooraanstaande bouwmeester uit onze rococoperiode.
|